Gestrand
Ik ben een zoon van verloren streken en landen,
een zoon van gemis en verwrongen vragen
een zoon vol diep geslagen kraters van dagen
en zeg me, in welke baai zal ik later stranden?
Noord en zuid huizen onder mijn kale huid
waar er een stem is die roept ‘haal me eruit’
Soms voel ik me niets dan vlees en gebeente
want diep in me is een grote, stille leemte
Ik kwam toe met lege zakken en een vol hoofd
van mijn dak, mijn staat en thuis beroofd.
Wachtend beantwoord ik vriendelijk alle vragen.
Ik hots van loket naar ambtenaar, alle dagen.
Bijtend op mijn potlood studeer ik Nederlands
van ‘mooi’ over ‘dank u’ naar ‘misschien’ of ‘althans’.
O ja, zeker dat ik integreer, mevrouw, meneer
en wat me verboden wordt smaakt naar meer.
Mijn leven neemt een hele poos tijdskrediet
‘op vakantie’, ‘op reis’, het is maar hoe je het bekijkt.
Ver van huis is soms niets meer wat het lijkt.
Ik sta stil en wacht: is er dan niemand die me ziet
En dat wat in me zit, dat dit groter is dan verdriet?
Ik zou het een naam willen geven,
dat wat ik voel of wat ik ben.
Misschien gaat alles dan wat beter.
Asielzoeker, kandidaat-vluchteling, allochtoon,
Immigrant: het dekt de lading niet,
het klinkt zo irritant.
Misschien ben ik gewoon wel ‘mezelf’
maar dan in een andere land,
in een andere context en een ander verband.
Misschien ben ik zonder het te weten
al lang gestrand.